Oorlogsverhaal van G Daggenvoorde

Oorlogsverhalen

Lettele en omgeving 1940-1945

              

Ervaringen van G. Daggenvoorde.
Ten tijde van de oorlog wonende op het ouderlijk huis aan de Oerdijk, adres Lettele
39.
De tekst is overgenomen uit het boek van Johan Groot Koerkamp.

Toen de oorlog uitbrak was ik 14 jaar oud. Ik was bij mijn ouders thuis en hielp op de boerderij. In de zomer van 1939 was er al sprake van een mogelijkheid van een oorlog. Duitsland had toen Oostenrijk al ingelijfd. In augustus 1939 werd de mobilisatie ingevoerd, wat inhield dat er heel veel soldaten werden opgeroepen. Veel van deze opgeroepenen waren kostwinner, wat inhield dat huisgezinnen achterbleven en in aanmerking kwamen voor een kostwinnersvergoeding. Dit kwam neer op een dagvergoeding van 1 gulden en 20 cent. Heel weinig, ook al omdat men de crisis van de jaren dertig nog niet te boven was.
Om nog enkele bedragen te noemen van prijzen in de crisisjaren (die waren in de landbouw op zijn slechts) als volgt: hoog dragende varkens brachten 20 tot 25 gulden op, vette varkens 10 cent per pond. In 1939 beurde men voor vette varkens alweer het dubbele, maar dat was nog geen vetpot.
In andere sectoren was het niet veel beter vanwege de grote werkeloosheid die er nog heerste. In het begin van het jaar 1940 nam de oorlogsdreiging toe met het gevolg dat alle verloven van de onder dienst zijnde militairen werden ingetrokken en in de nacht van 9 op 10 mei brak de oorlog uit, hetgeen bij ons in de regio gepaard ging met veel Duitse vliegtuigen in het luchtruim. Van de inval der grondtroepen hebben we in Lettele niet veel last gehad. Wel reed in de nacht van 10 op 11 mei bij ons thuis een Duitse vrachtwagen in de sloot, die er met een andere auto onder veel geschreeuw weer uitgetrokken werd.

In juni 1940 kregen we al te maken met de eerste nieuwe regels en wetten. Koffie en brood en bloem kwamen op de bon. In november snoep en tabaksartikelen. Per week kreeg men 10 sigaren of sigaretten of 40 gram shag. In de herfst van 1940 kwam er controle bij het dorsen en ook vee- controle, wat inhield dat we verplicht waren om van al deze goederen een percentage te leveren.
Tevens werden we  verplicht om de gebouwen waar we licht aan hadden te verduisteren en ook mochten we op de fiets geen volledige verlichting voeren; dit alles om mogelijke bombardementen en beschietingen te voorkomen. In het verdere verloop van de oorlog werd ‘de spertijd’ ingevoerd, wat inhield dat we tussen ’s avonds 8 uur en ’s morgens 5 uur niet buiten mochten komen.

Van de eerste Duitse soldaten hadden we weinig last in Lettele, velen van hen waren ook gedwongen onder dienst. Een ding is me goed in de herinnering gebleven: ze konden ontzettend mooi zingen als ze marcheerden.
Hoe langer de oorlog duurde, hoe grimmiger een gedeelte van de bezetters zich ging gedragen. Vooral de SS’ers, en met name de Hollandse SS’ers, waren de laatste oorlogsjaren lastpakken.
Dit kwam natuurlijk ook wel omdat ze door de ondergrondse enorm werden tegengewerkt. Een gedeelte van de NSB’ers waren rotzakken terwijl je van het andere gedeelte weinig last had.

We moesten ook wel voor de bezetter werken en vooral de laatste jaren. Onder andere moesten sommige van ons ’s nachts langs de spoorbaan lopen om te verhinderen dat de ondergrondse rails ging verwijderen om treinen te laten ontsporen. Weer anderen moesten eenmansgaten graven langs de wegen om de Duisters een schuilplaats te bieden bij eventuele beschietingen door vliegtuigen. Ook moesten we graanbergen bewaken om te voorkomen dat die door de ondergrondse in de fik gestoken werden.

Vooral het laatste jaar moesten er velen werken voor de Todt. Zij moesten vooral tankvallen graven aan de oostkant van Deventer, om een halt toe te roepen aan de geallieerden die vanuit het oosten in Deventer verwacht werden. Zelf heb ik er ook een week of drie gewerkt. We moesten op zondag een halve dag werken. Ik ging op zondag niet. Nadat ik er twee zondagen niet geweest was moest ik bij de hoge baas komen. Daar kreeg ik de mededeling dat als ik de volgende zondag niet op kwam dagen, dat ik dan op transport ging richting Duitsland. Dus ging ik de volgende zondag werken. Toen ik thuis kwam, waren ze daar druk aan het verhuizen omdat ons huis gevorderd werd door de Duitsers met het oog op de startbaan van de V1.
Ik heb toen onderdak gekregen bij Bloemenkamp. Maar van Bloemenkamp kregen ze te horen dat wij moesten verhuizen en dat we naar Zwolle waren gegaan. 1

Ook in de oorlog waren er nog wel mooie momenten. We kregen controle van een crisiscontroleur. Het liep tegen melkenstijd, we hadden nog een melkbus met melk die gekarnd moest worden in het bussenhok staan. Toen de controleur kwam ging mijn zuster Riek gauw het melkkarretje in gereedheid brengen om te gaan melken. Riek zette als eerste de bus met melk op het karretje met daarnaast de lege bussen en melkemmers. De controleur keek in alle lege melkbussen die in het bussenhok stonden en de melkkar sloeg hij over. Dus hij was er mooi ingelopen.

Zo was er ook een mogelijkheid om een koe clandestien te slachten, ondanks dat alle rundvee een blik in de oren had. Als er een tweeling kalf geboren was, werd de ene niet vermeld. Bij dat kalf werd een gaatje in het oor gemaakt en het kwam op de plaats van een wat groter kalf waarvan een blik verwijderd was. Dat groter kalf werd dan een pink, de pink een koe, en de koe kon clandestien geslacht worden.

Op de vraag of ik nog vervelende dingen in de oorlog heb meegemaakt, het volgende: het meest spannend waren de nachten als er hele drommen vliegtuigen over kwamen om in Duitsland te bombarderen, en we door het lawaai het bed uitgingen. Als er dan een luchtgevecht plaatsvond waarbij een vliegtuig in brand geschoten werd, dan was dat angstaanjagend om te zien hoe zo’n vliegtuig zich brandend te pletter vloog. Zo ook als er een V1 stuurloos rondcirkelde en wij ons afvroegen waar hij neer zou storten.

De hoop op een einde van de oorlog kwam in zicht bij de landing in juni 1944 van de geallieerden in Normandië, en toen in september 1944 luchtlandingstroepen landden bij Arnhem. Toch zou het nog tot 9 april 1945 duren voor we bevrijd zijn in Lettele. Zoals altijd wegen de laatste loodjes het zwaarst. Vooral de honger die er in  het westen van het land geleden werd  was verschrikkelijk.

Op de vraag of wij nog onderduikers hebben gehad, het volgende: we hebben geen onderduikers gehad maar wel een gezin met 9 kleine kinderen dat opgenomen werd. Maar die moesten weg toen wij het huis uit moesten, die zijn bij Huis in ’t Veld liefdevol opgenomen.
Verder hadden we nog een jongen uit Den Haag om aan te sterken. Bij ons in de buurt zaten veel onderduikers, vooral in Okkenbroek. In die laatste periodes waren er nogal eens razzia’s om te proberen onderduikers te pakken. Maar meestal liep dit goed af doordat we door de ondergrondse vaak vroegtijdig werden gewaarschuwd.

In Lettele is langs de Bathmenseweg het hardst gevochten, waarbij 3 Canadezen gesneuveld zijn en waarbij de boerderijen van Hulman en Stegeman zijn afgebrand. Bij ten Have stonden op 7 en 8 april Duitse kanonnen opgesteld, die de Canadezen beschoten die voor het Twentekanaal bij Almen en Harfsen lagen. Die Canadezen schoten terug met hun kanonnen, zodat er op zondag 8 april om de boerderijen van ten Have en Bloemenkamp veel granaten ontploften. Gelukkig zonder veel schade aan te richten. Ik was doordat we onze boerderij in november 1944 moesten verlaten voor de startbaan van de V1 verhuisd naar Bloemenkamp, waar we ook een 8-tal koeien en 3 paarden hadden staan. Ik ben daar als huisgenoot in het gezin opgenomen, daarvoor nog mijn oprechte dank; ook was het gezin te Riele van de Holterweg hier liefdevol opgenomen. Zij waren van de Holterweg weggegaan vanwege de vele beschietingen op de Holterweg.

Op de morgen van de 9e april kwamen bij Bloemenkamp terugtrekkende Duitse troepen met de mededeling dat hun boerderij in de gevarenzone lag en dat we buitenshuis een schuilplaats moesten maken, omdat er een kans was dat de boerderij in vlammen op zou gaan. We hebben toen in allerijl met 4 man een gedeelte van een bietenkuil diep uitgegraven, zodat we daar veilig konden schuilen. Toen we aan het graven waren, floten de kogels over ons heen. Het is allemaal goed afgelopen. Tegen de middag stonden de Canadese tanks bij Meijerink aan de Oerdijk en waren we bevrijd. Toen was het volop feest en dat was te begrijpen na 5 jaar oorlog. In alle steden en dorpen werden bevrijdingsoptochten gehouden en wij konden naar onze boerderij terug.
Het was wel even wennen om bevrijd te zijn, maar dat went veel gemakkelijker dan de bezetting.
Dit waren zo globaal mijn bevindingen van 5 jaar oorlog. Elk ander zal ongetwijfeld andere dingen meegemaakt hebben.

1 Aanvulling in juli 2016:
Omdat de koeien van de familie Daggenvoorde bij de familie Bloemenkamp (nu Oosterhuis) waren ondergebracht vond de Familie het fijn als Gerrit hier ook verbleef. Hij heeft hier een bijzondere fijne tijd gehad en is naar eigen zeggen enorm verwend. Wel ging hij regelmatig naar de familie Meijerink waar de rest van zijn familie was ondergebracht.

Zijn komst bij de familie Bloemenkamp betekende het einde voor zijn werk bij de Todt. Hji ging er niet meer aar toe. De Todt controleerde streng op absentie en is op onderzoek uitgegaan. Dat bracht de controleurs bij de familie Bloemenkamp. Gerrit liep op dat moment achter op het erf. Bloemenkamp vertelde dat zij bericht hadden gekregen dat de Familie naar Zwolle was verhuisd.
Gerrit heeft daarna nooit meer iets van de Todt terug gehoord.